Ridders en kastelen
De Middeleeuwen
Na de val van het Romeinse rijk begonnen de Middeleeuwen. Ze noemde deze periode de Middeleeuwen, omdat het de periode was van 1000 jaren tussen het beschaafde Romeinse rijk en de beschaafde Renaissance in. In de Renaissance waren veel mensen namelijk erg onder de indruk van de tijd van Grieken en Romeinen. Alles wat tussen hun eigen tijd en de tijd van Grieken en Romeinen zat vonden ze helemaal niet belangrijk; dat noemde ze de Middeleeuwen.
Een andere tijd
De mensen zagen de Middeleeuwen als een tijd vol vechtjassen, uitbundige feesten en toernooien op de kastelen, een tijd van beulen die handen afhakten en heksen verbrandden. Nu weten we dat dit beeld niet helemaal klopt. De mensen in de Middeleeuwen waren niet onbeschaafder dan wij: ze leefden alleen onder andere omstandigheden.
De geschiedenis van de Middeleeuwen gaat over een hele lange tijd, wel 1000 jaar. Daarom verdelen we deze tijd vaak in twee stukken: de vroege Middeleeuwen van 500 tot 1000 na Christus ( tijd van Monniken en Ridders), en de late Middeleeuwen van 1000 tot 1500 na Christus (Tijd van Steden en Staten). Op deze pagina kun je informatie vinden over het leven op het platteland, het leven op het kasteel en het leven in de stad tijdens de Middeleeuwen.
Het leven op het platteland
Op het platteland leefden de boerenstand en de adelstand. Tussen die twee was een groot verschil.De mensen van de adelstand voelden zichzelf veel belangrijker dan de boeren. Als een boer een man van adel tegenkwam, dan boog hij diep, als teken van respect. Ze spraken deze edelman ook aan met 'u' en 'heer'. Als je als boerendochter of -zoon geboren was, mocht je niet met iemand van adel trouwen. De meeste boeren bezaten zelf geen land. Dat huurden of pachtten ze van de eigenaar, vaak een edelman. Ze werkten op het land en zorgden voor het eten van deze edelman. Ze voerden reparaties uit aan het kasteel en verrichtten hand-en spandiensten. De man van adel beschermde de boeren tegen rovers en andere vijanden. Dat was de afspraak.
Wonen op de boerderij
In de Middeleeuwen was de boerderij een plaats om te werken en om te wonen. De stal en de woonruimte lagen naast elkaar. In de winter leefden mensen en dieren vaak in dezelfde ruimte. In het midden van de boerderij was een openhaardplaats. Er waren geen plafonds, omdat de rook via een gat in het dak of de gevel moest kunnen wegtrekken. De mensen sliepen, aten, kookten, kortom leefden met elkaar in één en dezelfde ruimte.
Het levensritme van de boeren werd bepaald door de seizoenen. Als het oogsttijd was, stonden ze heel vroeg op en gingen vroeg naar bed. Zo lang het licht was werkte de middeleeuwer, behalve op zondag en op christelijke feestdagen. Man, vrouw en kinderen werkten mee op de boerderij. Er wordt vaak gezegd dat de mensen in de Middeleeuwen niet zo schoon waren. Vergeleken met ons misschien niet, maar er was zeker aandacht voor hygiëne.
Het was een goed gebruik om eenmaal per week te baden. 's Ochtends en voor het eten waste men gezicht en handen. Nadat de bedden aan kant waren gedaan en eventueel gelucht, werd de tafel weer op zijn plaats gezet en ging het vuur aan. Zo was er warm water, wat bijvoorbeeld nodig was voor de warme maaltijd tussen 12.00 en 13.00 uur. Dat eten bestond vaak uit een stoofpot van groenten en soms vlees of worst. De mensen dronken melk en licht alcoholisch bier, de volksdrank van de middeleeuwer. Vorken kenden ze nog niet in de Middeleeuwen. De mensen aten met de hand of gebruikten een mes en een lepel. Een doek die ze over de schouders droegen, werd gebruikt om de handen aan af te vegen.
De kerk
De godsdienst was in de Middeleeuwen erg belangrijk. De paus was hoofd van deze kerk. Veel mensen konden niet lezen. Daarom vertelden priesters in de kerk uit de bijbel. Mensen maakten ook voorstellingen op kerkmuren en in kerkramen.
De kerk leerde de mensen dat ze ooit in het paradijs hadden gewoond. Daar hebben de eerste mensen, Adam en Eva, het zelf verknoeid. God strafte hen daarvoor. Voortaan moesten ze heel hard werken op het land. Ze konden ziek worden en doodgaan. En nog erger, de duivel probeerde hen naar de hel te krijgen. Maar als mensen naar God en de kerk luisterden, godsdienstig leefden en goede daden deden, dan zouden ze na hun dood naar het paradijs mogen.
Het kasteel
Kastelen horen bij de Middeleeuwen. Een kasteel was een huis van een adellijk heer, waarin hij zich goed kon verdedigen tegen vijanden. Eerst waren de kastelen heel eenvoudig. Op een heuvel werd een houten toren gebouwd. Eromheen bouwden ze ook nog een soort muur van puntige palen. Zo konden ze zich verdedigen tegen vijandige buren.
Later werden kastelen gebouwd met muren van bijna één meter dik. Zo konden de adellijke heren zichzelf nog beter verdedigen. Om het kasteel lag een diepe gracht met een brug die je kon ophalen.
Adel
Adellijke mensen waren in de Middeleeuwen het machtigst. Zij woonden in de kastelen. Als je vader van adel was, dan was jij dat automatisch ook. De allerhoogste adellijke mensen waren keizers en koningen. Zij heersten over het land. Hertogen, graven en soms bisschoppen leenden grote gebieden van die keizers en koningen.
Die hertogen en graven op hun beurt leenden stukken land aan andere adellijke mensen. In ruil betaalden ze elkaar. Dat kon met geld, maar ook door hem te helpen als het oorlog was. De adel was eigenaar van stukken land. Ze waren ook de baas over de mensen die er woonden. Men noemde deze edelmannen ook wel landsheren, omdat ze land in hun bezit hadden.
Ridders
Een ridder was soms een edelman. Hij was in dienst bij een machtig heer. Hij hielp het kasteel beschermen en vocht voor zijn heer als er oorlog was.
Als een adellijke jongen ongeveer 17 jaar was, kon hij tot ridder worden geslagen. De ridder moest beloven dat hij voor zijn heer zou vechten en de armen zou beschermen. Een hoge adellijke heer legde hem dan een zwaard op zijn schouder en verklaarde dan plechtig dat hij ridder was.
Als er geen oorlog was, gingen ridders naar toernooien. Daar streden ze tegen elkaar. Voor de bewoners van zo'n kasteel was dat een groot feest.
De stad
Bij rivieren en bij grote kastelen kwamen mensen vaak samen om te handelen. Schepen met goederen uit andere landen legden aan. Boeren kwamen er hun waren aanbieden op de markt. Op zulke plaatsen gingen steeds meer mensen ook wonen: handelaren en timmerlui, schoenmakers, kappers, bakkers. Ze hadden elkaar allemaal nodig. Zo ontstonden op verschillende plaatsen in het land langzaamaan nederzettingen.
Deze werden steeds groter. De landsheer was nog steeds de baas, maar de mensen in de nederzettingen gaven hem geld en in ruil daarvoor mochten ze de nederzetting stad noemen en zelf hun stad besturen. Aan de naam van een stad kun je vaak zien waar hij ooit is gebouwd. Amsterdam is gebouwd bij een dam in de rivier de Amstel. Valkenburg is gebouwd bij een kasteel of burcht.
Brandgevaar
De eerste steden waren gebouwd met huizen van hout met daken van stro. Heel gevaarlijk! Begon er brand in een huis, dan stond binnen de kortste keren de hele stad in brand. Er waren dan ook strenge regels waar de mensen zich aan moesten houden: elke avond het vuur doven, een ladder en een emmer met water in huis hebben, geen brandje stoken in de straten. Rond 1200 ontdekten de mensen hoe ze bakstenen konden maken. Daarmee bouwden ze huizen met stenen muren en schoorstenen.
Veilig
Om zich te beschermen liet het bestuur van een stad een muur om de stad bouwen, als het kon met water eromheen. In de muur kwamen poorten met dikke deuren. In tijden van gevaar gingen de stadspoorten dicht. Aan het bouwen van die muur moest elke burger een steentje bijdragen.
Wist je dat?
- Het verhaal over Luilekkerland was heel populair in de Middeleeuwen. Alles eens op zijn kop zetten. Lekker lui genieten en smullen. Vooral bij arme boeren hoorde men zo'n verhaal graag.
- Een andere manier om de boel eens op zijn kop te zetten was carnaval. Nog zo'n uitvinding uit de Middeleeuwen. Een van de kinderen werd dan de baas van een dorp of een stad. En dan maar feesten en eten en drinken. Met dierenmaskers op trokken de mensen rond en dreven de spot met hoge en adellijke personen. Op vastenavond hield het feest op. De mensen begonnen aan de vasten.
- Een edelman ging vaak op valkenjacht. De valk is een roofvogel. Die valk ving vogels uit de lucht. Maar de edelman had hem vast met een koord aan zijn poot. Ving de valk een vogel, dan was de buit voor de edelman, want de valk kon niet wegvliegen.
- In de late Middeleeuwen stuurde men misdadigers steeds vaker op bedevaart of pelgrimstocht naar een heilige plaats heel ver weg. Op die manier waren ze een flinke tijd van zo iemand af.
HOOFDSTUK 2
Karel de Grote
Eén van de bekendste koningen uit de Middeleeuwen is Karel de Grote. Hij leeft zo'n 1300 jaar geleden. Hij was koning van het Frankische rijk. Dat rijk is ongeveer even groot als Frankrijk, Duitsland, België en Nederland nu bij elkaar. In het jaar 800 wordt hij door de paus tot keizer gekroond. Karel is nu heer en meester over heel West-Europa. Sinds de Romeinen was het niemand meer gelukt om over zo'n groot rijk te regeren!
Koning van de Franken
Eigenlijk weten we niet precies wanneer Karel de Grote geboren is. We denken dat het op 2 april 742 of 748 geweest is. De vader van Karel heet Pippijn III en zijn moeder Bertha met de grote voeten'. Karel heeft ook een broer Karloman. Als Pippijn en Karloman allebei niet meer leven, wordt het hele Frankische rijk van Karel.
Karel voert tijdens zijn leven veel oorlogen. Omdat hij geld nodig heeft en om zijn eigen rijk rustig te houden. Maar ook omdat hij vindt dat een goede koning veel moet strijden voor de kerk.
Strijd tegen de Saksen
De Saksen zijn de grootste tegenstanders van Karel. Ze komen vaak de grens over om Frankische dorpen te plunderen en in brand te steken. Karel trekt dan met zijn leger het land van de Saksen binnen om met ze te vechten. Vaak verslaat hij de Saksische soldaten. Maar die vallen na een tijdje de grensdorpen toch weer aan.
De Saksen zijn geen christenen, maar geloven in meerdere goden. In de ogen van Karel zijn het heidenen. Karel belooft ze niet te doden als ze zich tot christen laten dopen. Ook moeten zij zich aan zijn wetten houden. Maar de Saksen weigeren zich over te geven aan Karel. Karel trekt ten aanval. Na 30 jaar vechten geven de Saksen eindelijk hun strijd op. Hun gebied wordt deel van het Frankische rijk.
Hulp aan de paus
In Rome woont de paus. Hij is het hoofd van de kerk en dus van alle christenen. De Langobarden zijn de baas in een groot deel van Italië en ze dreigen nu ook Rome te veroveren en de paus af te zetten. Daarom vraagt de paus hulp aan Karel, die met zijn leger de Langobarden verslaat. Karel wordt nu ook koning van het rijk van de Langobarden.
Als de paus sterft en er een nieuwe wordt gekozen, breekt opnieuw onrust uit in Rome. Sommige edelen vinden dat de paus zijn werk niet goed doet en nemen hem gevangen. Ze sluiten hem op in een kerker. Maar de paus kan ontsnappen, vlucht naar Karel en vraagt hem om hulp. Karel helpt hem, hij rekent af met de edelen en de paus kan weer hoofd van de kerk zijn.
Keizer Karel
De paus is Karel zo dankbaar voor al zijn hulp, dat hij hem uitnodigt om naar Rome te komen. Op 25 december, eerste kerstdag, woont Karel de kerkdienst bij. Als hij geknield aan het bidden is, zet de Paus een kroon op zijn hoofd en roept hem uit tot keizer: het hoogste dat iemand kan bereiken. Karel is nu de machtigste man van het christelijk Europa. Misschien had Karel liever gehad, dat de Paus hem alleen maar gezalfd had. En dat hij zichzelf gekroond had, want nu kunnen de mensen misschien denken dat de Paus hoger in rang staat omdat hij de titel uit heeft gedeeld!
Bestuur van Karel de Grote
Om zijn grote rijk te besturen, verdeelt Karel het in kleinere provincies. Die worden gouwen genoemd. Over een gouw stelt hij een hertog of een bisschop aan. Zij regeren in naam van Karel en hebben hem trouw beloofd.
Karel reist veel door zijn rijk. Natuurlijk om te controleren of zijn rijk goed wordt bestuurd. Op veel plaatsen staat er een palts voor de keizer klaar. Daar woont hij dan een paar weken en beslist hij ter plekke wat er gebeuren moet.
Ons woord paleis komt van het woord palts. Het is een versterkte koninklijke boerderij, vesting of burcht. In Nederland heeft karel ook een palts: Het Valkhof in Nijmegen.
Rust en eenheid is heel belangrijk in zo'n groot rijk. Daarom laat Karel alle wetten en regels opschrijven en zorgt hij ervoor dat de mensen zich er ook aan houden. Ook probeert Karel één soort munt in te voeren, die overal in zijn hele rijk evenveel waard is. Eigenlijk een beetje zoals wij nu de Euro hebben! Maar dit lukt Karel niet.
Onderwijs
Karel wilde weten hoe de wereld in elkaar zat. Daarom nodigde hij geleerden uit heel Europa uit. Die vertelde over sterrenkunde, rekenen en talen. Zelf was Karel niet naar school geweest. Dat deed niemand in zijn tijd. Hij kon niet eens schrijven. Dat liet hij doen door monniken. Als keizer Karel een handtekening moest zetten onder een belangrijk papier, zette hij alleen twee lijntjes.
Karel kon dan zelf niet schrijven, hij heeft wel iets belangrijks gedaan. Hij liet de monniken een nieuwe letter ontwerpen. Een letter die simpel was om te schrijven en dus makkelijk leesbaar. Deze letters gebruiken we eigenlijk nog steeds.
Karel vond het belangrijk dat kinderen naar school gingen. Nou ja... jongens dan. Later zouden zij hem dan kunnen helpen bij het besturen van zijn rijk. Daarom liet hij scholen bouwen en monniken werden de meesters. Alles wat Karel belangrijk vond, liet hij opschrijven en bewaren in prachtige versierde boeken.
Paleis in Aken
Als Karel ouder wordt, wil hij meer rust. Daarom zoekt hij een vaste plek om te wonen. Dat wordt Aken, een oude Duitse stad, in het midden van het rijk van Karel. Dat is handig!
Karel laat zijn paleis in Aken bouwen naar het voorbeeld van gebouwen die hij in Rome gezien heeft. Om het te versieren, laat Karel zelfs marmeren beelden over de alpen naar Aken toebrengen. Van het paleis is niks meer over. Alleen de kapel staat er nog.
In die kapel ligt Karel begraven. In een gouden kist, prachtig bewerkt met afbeeldingen van andere koningen erop.
Vader van Europa
In 814 sterft Karel. Hij heeft bijna een halve eeuw over zijn rijk geregeerd. Sinds de Romeinen was het niemand meer gelukt om over zo'n groot rijk te regeren. Karel de Grote had over West-Europa geregeerd alsof hij een Romeinse keizer was. De mensen in zijn rijk voelden ook dat ze bij elkaar hoorden, in politiek en in godsdienst. En daarom noemen we hem Karel de Grote, de Vader van Europa.
Wist je dat?
- We weten zoveel van het leven van Karel de Grote door het boek van Einhard. Hij was een Frankische edelman die veel van Karel wist. Het is natuurlijk goed mogelijk dat Einhard Karel mooier en beter beschreef dan Karel werkelijk was.
- Karel de Grote is in het Latijn Carolus Magnus en in het Frans Charlemagne. Waarom werd Karel eigenlijk 'Karel de Grote' genoemd? Ze zeggen wel eens dat Karel heel groot was. Wel 1m92! Maar eigenlijk weten we niet zeker of het wel waar is. Zijn naam heeft hij waarschijnlijk eerder te danken aan de vele belangrijke dingen die hij gedaan heeft toen hij nog koning en keizer was.
- Niet één portret of beeld van Karel van Karel dat we nu kennen, komt uit de tijd van Karel zelf. Ze zijn allemaal na zijn dood gemaakt. Wat denk je: zouden ze wel goed lijken op hoe Karel er werkelijk uitzag?
- Karel heeft zestig grote veldslagen met zijn legers uitgevochten. Karel vocht vooral omdat hij steeds geld nodig had.
- Er was in die dienstplicht. Dat betekende dat je als man in het leger van Karel moest vechten. Je moest dan voor drie tot zes maanden kleding, eten en wapens meenemen.
- Je kreeg een hogere rang als je rijk was. Als je arm was moest je zelf vechten.
- Er werd alleen in de zomer gevochten. 's Winters waren de wegen niet te bewandelen. Dus als je boer was had je pech: terwijl jij aan het vechten was, stond je oogst op het veld weg te rotten!
- Je kreeg niet betaald om te strijden. Tijdens de gevechten werden daarom veel spullen gestolen om te kunnen overleven.
- Karel droeg een baard en een lange snor, precies zoals alle Franken. Dat vonden ze machtig!
- Zijn lievelingseten was waarschijnlijk gebraden vlees.
- Karel was dol op zwemmen. In Aken waren warme baden. Die kwamen nog uit de Romeinse tijd. Dus daar kon hij zwemmen wanneer hij wilde. En hij nodigde graag gasten uit om mee te doen.
- Over Karel de Grote zijn veel verhalen geschreven. Het beroemdste verhaal is Karel en de Elegast.
- Karel werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk. Maar dat was te zwaar voor hem, om over zo'n geweldig groot rijk te heersen. Daarom verdeelde hij het rijk van Karel onder zijn drie zoons.
- Op een dag kreeg Karel de Grote een bijzonder geschenk toegestuurd. Het kwam van de kalief van Bagdad. Het was iets grijs en groots. het was een... OLIFANT!
- HOOFDSTUK 3
Bonifatius bij Dokkum vermoord
In 754 werd Bonifatius bij Dokkum vermoord. Dat is nu dus al meer dan 1250 jaar geleden. Wie is Bonifatius en wat is er precies gebeurd?
Bonifatius heette eerst Winfred en werd geboren in Engeland. Hij hoorde dat de Germanen aan de overkant van de zee het verhaal van Jezus Christus nog niet kenden wilde hij graag naar hen toe. Hij zou ze dan alles over Jezus Christus vertellen. En ze bekeren en dopen. Winfred stak de Noordzee over. Hij ging eerst naar Rome, want daar woonde de paus; de hoogste bisschop van de kerk. Die zegende hem en gaf hem een nieuwe naam; Bonifatius. Toen ging Bonifatius op pad, toen hij in dit gebied aankwam kwam hij erachter dat de niet iedereen gedoopt wilde worden..
Rond 700 zag Nederland er heel anders uit dan nu. Er woonden weinig mensen en er waren alleen wat kleine dorpen en een paar boerderijen. De Germanen woonden in ons land, en die geloofden in de oude Germaanse goden. Bijvoorbeeld in Wodan, die op zijn witte paard door de lucht reed, en in Donar, de god van de donder. Als het onweerde en bliksemde reed hij met zijn wagen door de lucht. Deze Donar bracht ook de regen, volgens de Germanen. Daarom waren ze ook blij met hem, want van die regen kon het koren weer groeien. Bij een grote eik brachten de Germanen soms offers aan hun goden.
Christendom
Er waren maar weinig Germanen die het christelijk geloof hadden. Maar aan de overkant van de Noordzee, in Schotland, Engeland en Ierland was het Christendom wijd verspreid. Er stonden overal kerken. Monniken en nonnen leefden in kloosters. Zij hadden hun leven aan God gewijd door elke dag tot Hem te bidden en te zingen.
Winfred
Winfred woont in Engeland en wil ook monnik worden. Hij leert lezen en schrijven en wordt leraar aan een kloosterschool. Als hij hoort dat de Germanen aan de overkant van de Noordzee het verhaal van Jezus Christus niet kennen, besluit hij de oversteek te wagen. De Germanen moeten bekeerd worden.
Bonifatius
Winfred vertrekt naar het vasteland. Eerst gaat hij naar Rome. Daar woont de hoogste bisschop van de kerk: de paus. Die zegent hem en geeft hem een nieuwe naam: Bonifatius. Dat betekent ´weldoener´. Bonifatius gaat Willibrord helpen. Die is al langere tijd bezig met de verspreiding van het christelijk geloof. Dat gaat niet zo makkelijk. Bonifatius leert veel van Willibrord.
De eik
Op een dag zijn de Germanen bij elkaar gekomen bij een heilige eik. Bonifatius gaat er ook naar toe en preekt over God en over Jezus. De mensen luisteren. Bonifatius pakt een bijl en hakt de eik om. De Germanen worden erg kwaad. Bonifatius hakt de heilige eik om! Hun god Donar zou vast met zijn bliksemschichten Bonifatius doden! Maar er gebeurt niets. Door deze gebeurtenis geloven steeds meer Germanen niet meer in hun eigen goden. Veel laten zich dopen, ze worden christen.
Verzet
Maar niet iedereen is het eens met Bonifatius. Sommigen blijven zich verzetten. Wanneer ze zien dat Bonifatius om gaat met Frankische soldaten worden ze achterdochtig. Bonifatius wil toch niet dat ze zich onderwerpen aan de Frankische koning? Dat willen ze niet. Ze willen vrije Friezen blijven.
Dokkum
Bonifatius is al oud wanneer hij een nieuwe poging doet om de Friezen te bekeren. In 754 trekt hij met een groep volgelingen naar het noorden. In de buurt van Dokkum richt hij een tentenkamp op. Daar overvallen heidense Friezen Bonifatius in zijn slaap. Bonifatius wordt gedood.
Heilige
Na zijn dood wordt Bonifatius door de kerk als heilige vereerd. Sint Bonifatius wordt hij dan genoemd. Veel katholieke kerkgebouwen zijn naar hem genoemd.
Wis je dat?
- In 2004 is het 1250 jaar geleden dat Bonifatius bij Dokkum werd vermoord. In Dokkum wordt dit op allerlei manieren herdacht.
- De Franken waren het eerste Germaanse volk dat christelijk werd.
- Debekering van West-Europa gebeurde niet door de Franken, maar door de Engelsen.
- Willibrord was een zendeling. Hij probeerde de Friezen in Noord-Nederland te bekeren. Hij was de voorganger van Bonifatius.
- Het lukte Willibrord na veel moeite de Friese koning Radboud te dopen. Radboud vroeg hem wat er na zijn dood gebeurde, waarop Willibrord zei dat hij dan in de hemel komt. En mijn voorvaderen dan, vroeg Radboud, die zijn niet gedoopt , waar zijn die dan? Toen hij van Willibrord hoorde dat zijn niet- gedoopte voorvaderen in de hel zitten wilde koning Radboud niet meer gedoopt worden ´Ik ga niet moederziel alleen in de hemel zitten!´ was zijn antwoord.
- In de Bonifatiuskerk in Dokkum wordt een relikwie van Bonifatius bewaard; een stuk van de schedel, zo wordt beweerd. Maar of dit echt waar is, is niet zeker.
- Bonifatius ligt in de Duitse plaats Fulda begraven. Daar wordt ook het boek bewaard dat Bonifatius boven zijn hoofd zou hebben gehouden om zich te beschermen tegen zijn moordenaars. In het boek zijn inkervingen ( van het zwaard) te zien.Had Bonifatius werkelijk een boek in zijn handen bij de aanval? We weten het niet. Het kan ook zijn dat boeken beschadigd werden toen de kisten van Bonifatius werden opengemaakt. De aanvallers verwachtten geen boeken maar sieraden!
- In Dokkum is een kapel gewijd aan Bonifatius. Op 5 juni, de sterfdag van Bonifatius, wordt er een plechtige mis opgedragen.
- In Dokkum bevindt zich een heilige bron. Die zou ontstaan zijn doordat Bonifatius met zijn bisschopsstaf op de grond tikte terwijl hij naar zoet water zocht. Toen welde ineens het zoete water uit de grond. Zo ontstond de bron.
- Veel mensen geloven dat je beter kunt worden van het water uit de bron in Dokkum . In 1990 werd een kind met kinkhoest in het water gedompeld. De kinkhoest was daarna ineens verdwenen!
HOOFDSTUK 4
Kloosters in de Middeleeuwen
Een kerk is een gebouw waarin gelovige mensen bij elkaar komen. Dit doen ze meestal op zondag. Sommige gelovigen willen vaker met hun geloof bezig zijn. Eigenlijk wel elke dag, en zelfs de hele dag door. Mensen die dat willen gaan weg uit het gewone, drukke leven en gaan met elkaar in een klooster wonen. Een klooster is een groot gebouw waarin gelovigen samen in alle rust en stilte met God, bidden en hun geloof bezig zijn.
Kloosterlingen
Mensen die in een klooster wonen noemen we kloosterlingen. Kloosterlingen kun je makkelijk herkennen aan hun kleding. Ze dragen meestal een lang gewaad dat zwart, wit of bruin is. De eerste kloosters waren alleen voor mannen. Kloosters voor vrouwen ontstonden pas later. Mannen in een klooster noemen we monniken en vrouwen in een klooster noemen we nonnen.
Sint Benedictus
Ongeveer 1500 jaar geleden werd het eerste grote klooster in Europa gesticht. Dit werd gedaan door Sint Benedictus. Hij vond dat de mensen in zijn tijd niet goed leefden. Ze dachten alleen maar aan zichzelf en te weinig aan God. Daarom verliet hij de stad waarin hij woonde. Samen met enkele andere mannen bouwde hij in 529 vlakbij Napels (Italië), boven op een berg, het klooster Monte Cassino.
De drie geloftes
In het klooster Monte Cassino schreef Sint Benedictus zijn kloosterregel. Die regel werd later door bijna alle kloosters in West-Europa nageleefd. De regel bestond uit drie geloftes. Nog steeds moet iedere kloosterling deze drie geloftes afleggen. De eerste gelofte is die van de gehoorzaamheid. Een kloosterling moet de abt (dat is het hoofd van een klooster) gehoorzamen. De tweede gelofte is die van de armoede. Een kloosterling mag geen eigen bezittingen, dus geen geld, meubels of andere dingen, hebben. De derde gelofte is die van de kuisheid. Een kloosterling mag met niemand kussen, vrijen of trouwen.
Bidden
Sint Benedictus vond dat de kloosterlingen zich aan een strenge dagindeling moesten houden. Vijf tot zes keer per dag gingen de kloosterlingen naar de kerkzaal om samen te bidden, te zingen en te lezen uit de bijbel. In sommige kloosters begon de eerste kerkdienst al om twee uur in de ochtend! De kloosterlingen hoopten dat ze door veel te bidden hun band met God konden versterken. Ze baden ook voor de mensen buiten het klooster.
Naast bidden deden de kloosterlingen nog veel andere dingen. De werkdagen in een klooster waren lang.
Schrijven
In de Middeleeuwen waren kloosterlingen vaak de enigen die konden lezen en schrijven. Het overschrijven van boeken was één van hun belangrijkste bezigheden. Daarvoor was veel geduld nodig. Een monnik schreef met een ganzenveer en inkt. Hij kon soms wel twee jaar bezig zijn met één boek. Het was echt een monnikenwerk! De eerste letters van een hoofdstuk, en soms zelfs een hele bladzijde, werden mooi versierd. Zo´n versiering noemen we een miniatuur. Een miniatuur werd met gekleurde inkt en goud- of zilververf gemaakt.
Andere werkzaamheden
De kloosters kregen geen geld van een koning of landheer. Zij moesten voor zichzelf zorgen. Daarom moesten de kloosterlingen ook werken. Naast het overschrijven van boeken werd er in een klooster bijvoorbeeld bier gebrouwen, potten gebakken, kaarsen of meubels gemaakt. De meeste kloosters hadden een kruidentuin en akkerland, die ze zelf bewerkten. Ze hadden ook koeien, varkens en kippen.
Zo konden de kloosterlingen voor hun eigen voedsel zorgen. De kruiden uit de tuin werden gebruikt bij het bereiden van het eten. Ook werden er zalfjes en andere medicamenten van gemaakt. Hiermee konden zieke mensen uit de omgeving worden geholpen. Arme mensen die aan de poort om eten kwamen bedelen, werden door de kloosterlingen geholpen. Reizigers mochten altijd in een klooster overnachten. Ook nu nog kun je in de meeste kloosters een tijdje logeren.
De vertrekken van een klooster
Veel kloosters uit de Middeleeuwen zijn inmiddels vervallen of helemaal verdwenen. Maar in de loop van de tijd zijn er ook weer nieuwe kloosters bijgekomen. De meeste kloosters lijken op elkaar. De belangrijkste vertrekken liggen rondom een vierkante binnentuin en komen uit op de kloostergang. De kerk neemt de meeste ruimte in.
Naast de kerk ligt de kapittelzaal. Dit is de plek waar de kloosterlingen bij elkaar komen. Hier horen ze ´s ochtends van de abt wat er die dag allemaal moet gebeuren in het klooster, wat voor werk ze moeten doen en wie er op bezoek komt. Ook wordt hier voorgelezen uit de bijbel. Eten doen de kloosterlingen in een vertrek dat de refter wordt genoemd. Verder heb je in een klooster nog een bibliotheek en een scriptorium, dat is de schrijfruimte en studiezaal. Gasten van een klooster worden ondergebracht in het gastenverblijf.
Wist je dat?
- Een aantal kloosters hadden scholen waar men kon leren lezen en schrijven in het Latijn.
- Veel belangrijke boeken uit de tijd van de Romeinen zouden verloren zijn gegaan als ze niet in de middeleeuwen in bibliotheken van kloosters waren bewaard en overgeschreven.
- Veel kloosters werden door de opbrengsten van hun grond behoorlijk rijk.
- In vrouwenkloosters bestonden de werkzaamheden ook uit borduren, spinnen en weven.
- Omstreeks 1500 had Nederland ongeveer 500 kloosters.
- Elk jaar logeren wel 90.000 Nederlanders een tijdje in een klooster.
HOOFDSTUK 5
De Vikingen komen
Het vikingtijdperk duurde ongeveer 300 jaar, van 800 tot 1100. Gedurende die periode maakten de vikingen de kusten in Europa onveilig.De vikingen woonden in het gebied dat nu Noorwegen, Zweden en Denemarken heet. Samen met Finland noemen we deze landen Scandinavië. Net als de mensen in onze streek leefden de vikingen van landbouw en veeteelt. In Scandinavië zijn veel bossen en grote meren en het land is rotsachtig. De vikingen woonden daarom vooral langs de kusten want daar lag de meest vruchtbare grond.
Vikinghuis
De familie was het belangrijkste in het leven van een viking. De familieleden zorgden goed voor elkaar en ze leefden vaak samen in één huis. De houten huizen waren lang, smal en laag. Het dak was bedekt met stro of riet.
Een huis bestond meestal uit één grote kamer waar de familie werkte, at en sliep. In het midden stond een stenen haard die zorgde voor de warmte en waarop het eten werd gekookt. De rook verdween door een gat in het dak. In het huis stonden heel weinig meubelen. De vikingen zaten op lage stenen of aarden banken langs de muur. 's Avonds werden hier bedden neergelegd die 's ochtends weer werden opgeruimd.
Geloof
De eerste vikingen geloofden in vele goden. Odin was hun oppergod. Hij was de god van de kennis en de oorlog. Zijn paard Sleipnir had acht benen. Thor was de zoon van Odin. Thor reed in een wagen die door twee geiten werd voortgetrokken en met zijn hamer Mjölnir liet hij het bliksemen. Freya was de godin van de liefde en schoonheid. Volgens de vikingen leefden hun goden in het fort Asgard.
Midden in dit fort zou een enorme es, de levensboom Yggdrasil, staan. Yggdrasil had takken die tot in de hemel reikten en wortels die in de onderwereld uitkwamen. Vanaf het begin van de negende eeuw probeerden christenen de vikingen te bekeren, ze wilden dat ze ook christen zouden worden. Dit lukte. In het jaar 1000 was vrijwel iedere viking een christen. Maar de verhalen over hun oude goden bleven erg geliefd.
Kunst en sieraden
Schepen, wapens, grafstenen, kammen en sieraden werden door de vikingen heel mooi versierd. Soms gebruikten ze hierbij vierkanten en driehoeken maar vaak ook maakten ze ingewikkelde patronen. De vikingen droegen veel sieraden. Gouden en zilveren munten die van verre reizen waren meegenomen, werden omgesmolten tot armbanden, broches en ringen. Kettingen maakten ze van glas, git (een zwarte steen) en amber. Aan de sieraden die een viking droeg kon je zien hoe rijk hij was.
Runen
Runen zijn de zestien letters van het vikingalfabet. Elke rune bestaat uit een aantal korte rechte lijnen. Het runenalfabet werd door de vikingen overgenomen van volken uit Centraal-Europa. In het begin had het alfabet 24 letters maar later werden dat er minder, namelijk 16.
Drakkar
De meeste vikingen woonden dus langs de kust. Een schip was dan ook hét vervoermiddel. De vikingen waren echte meesters in het bouwen van snelle en stevige schepen. Dit konden ze als geen ander volk. Het snelste vikingschip was de 'drakkar', zo genoemd naar de drakenkop waarmee de voorkant versierd was. In hun drakkars voeren de vikingen de zeeën over en gingen op plundertocht.
Een drakkar was ongeveer 23 meter lang en 5 meter breed. Het had een groot rechthoekig wollen zeil en een platte bodem waardoor het ook in ondiepe kustwateren en rivieren kon varen. Met een drakkar konden de vikingen overal makkelijk aan land gaan. De drakkar was niet zwaar en kon als het nodig was door de vikingen zelfs een stuk over het land worden gedragen.
Plundertochten
Aan het einde van de achtste eeuw werden er heel veel kinderen in Scandinavië geboren. Zelfs zoveel dat er niet genoeg eten was voor iedereen. Veel vikingmannen stapten toen in hun schepen en voeren de zeeën over. Ze gingen eerst naar Engeland, Schotland en Ierland. Daar plunderden ze kloosters, steden en dorpen. Met de buit gingen ze weer naar huis. Later gingen ze er ook heen om stukken land te bezetten.
Aan het einde van de 9e eeuw hadden de vikingen een groot deel van het noorden en oosten van Engeland in handen. De vikingen voeren verder naar andere Europese kusten om plundertochten te maken. In het begin van de 10e eeuw vestigden de vikingen zich ook in het noorden van Frankrijk. Dit gebied heet nu Normandië. Naast plunderen dreven de vikingen ook handel. Vooral de Zweedse vikingen waren hier goed in.
Einde Vikingentijdperk
Zo rond het jaar 1000 waren bijna alle vikingen christen geworden. Daarom gingen ze minder vaak op plundertocht, want ze wilden niet hun medechristenen aanvallen. Verder hadden de vikingen zich rond het jaar 1000 verdeeld in vele verschillende groepen. Die groepen gingen nu elkaar te lijf! Ze plunderden elkaars dorpen en staken die in brand. Ze waren nu geen bedreiging meer voor andere volken. Zo kwam er een einde aan het tijdperk van de vikingen.
Wist je dat?
- De vikingen reisden over zee naar gebieden waar nog nooit een Europeaan was geweest. Ze zijn zelfs in Amerika geweest! Dus ver voor Colombus die in 1492 Amerika ´ontdekte´.
- De vikingen hadden al een soort kompas waarmee ze de route konden vinden op zee.
- De bevolking van de bezette gebieden moest veel belasting aan de vikingen betalen.
- De vikingen handelden ook in slaven.
- De vikingen vierden graag feest, bijvoorbeeld als er een kind geboren was of als er iemand ging trouwen. Daarbij dronken ze veel bier.
- Vikingen geloofden dat dappere krijgers naar het Walhalla gingen, een andere naam voor de hemel. Hier werd overdag gevochten en 's nachts gefeest.
- De vikingen gingen in hun vrije tijd wel eens schaatsen.
HOOFDSTUK 6
Ridders en Kastelen
Verhalen over ridders zitten altijd vol spanning, avontuur en romantiek. Ridders zijn daarin grote helden die leven in enorme kastelen. Maar hoe was het leven op een kasteel en het leven van een ridder werkelijk? De eerste kastelen werden in de Middeleeuwen gebouwd. De Middeleeuwen beginnen rond het jaar 500, de Romeinen trokken toen weg uit ons land, en eindigen rond het jaar 1500.
Het kasteel
In het begin van de Middeleeuwen was het onrustig in West-Europa. Er waren veel rovers en andere agressieve lieden die het op andermans bezit voorzien hadden. Omdat er niet één koninkrijk was die de baas was, werden er veel kleine oorlogen gevoerd. Veel mensen hadden daar last van. Rijke mensen gingen zo sterk mogelijke huizen bouwen om zich te beschermen tegen al die gevaren.
Later kreeg deze rijke man ook nog de plicht om de mensen die op zijn grondgebied woonden, te beschermen. Hij had dus een groot en stevig huis nodig. Hieruit is het middeleeuwse kasteel ontstaan zoals wij dat nu kennen.
De eerste Kastelen
De eerste kastelen zagen er anders uit dan we ons nu meestal voorstellen. Dit komt omdat er nu niet één meer van over is gebleven. Ze waren namelijk van hout gemaakt. Zo´n vroeg kasteel wordt een mottekasteel genoemd. Het bestond uit een houten huis van één of twee verdiepingen waarin de ridder en zijn familie woonden. Dit huis was op een aarden heuvel gebouwd, zodat de omgeving goed in de gaten gehouden kon worden.
Om het huis heen was een muur van houten palen gemaakt, de pallisade. Deze kastelen hadden ook een poort en een ophaalbrug. Ze waren niet zo stevig. Het huis en de muur waren bijvoorbeeld heel brandbaar. Zodra men de kennis, de handigheid en het geld had, werden de kastelen van steen gemaakt.
Een goede plek
Zo´n kasteel moest op een geschikte plek worden gebouwd. Op een heuvel of bij een brede rivier. Dat was om het voor de vijand extra moeilijk te maken. Maar het was ook heel belangrijk dat er genoeg voedsel en water in de buurt was. In ruil voor bescherming gaven de boeren uit de omgeving een gedeelte van hun oogst aan de kasteelheer. Als er gevaar dreigde, trokken de boeren met hun gezinnen naar het kasteel. Daar waren ze veilig en hielpen ze mee het kasteel te verdedigen tegen de vijand.
Belegering
De stenen kastelen hadden dikke muren, torens en weergangen met kantelen, een brede slotgracht en een versterkte poort. De dikke muren moesten stormaanvallen weerstaan.Een aanval om het kasteel begon met de omsingeling van het kasteel. Elke doorgang werd afgesloten. De kasteelbewoners konden geen kant meer op. Met een stormram probeerden ze dan de poort open te beuken. Met lange ladders klommen de soldaten naar boven. Vanuit het kasteel werden emmers met kokend hete olie en pek gegooid. Vaak werd een kasteel niet ingenomen door zo´n aanval, maar door een uithongeringsbeleg. Het kasteel werd dan helemaal omsingeld. Het voedsel en het water raakten toch een keer op in het kasteel. En dan moesten ze zich wel over geven. Toen het buskruit werd uitgevonden werden de kastelen niet meer gebruikt om zich te beschermen en te verdedigen. Een kanon kon zo door de muren heen!
Het leven op een kasteel
Het leven op een kasteel was niet altijd even prettig. Vaak was er maar in één vertrek een openhaard, waar de ridder en zijn familie zich ´s winters aan probeerden warm te houden.De kastelen waren tochtgaten, klam en koud. De zon kon het kasteel niet opwarmen. Daar waren de vensters te smal voor. En er was geen glas in de vensters die de wind kon tegenhouden.De kinderen op het kasteel deden in de kamer spelletjes, de vrouwen handwerkten: spinnen, borduren. En de kasteelheer deed er een spelletje of praatte met vrienden.
Ridders
Een ridder noemden ze vroeger gewoon een ruiter. Ridders zijn soldaten die trouw hebben beloofd aan hun heer of koning. Hij vecht te paard in dienst van zijn vorst of een ander machtig heer. De eerste ridders waren vroeger gewoon soldaten te paard.
Pas vanaf de twaalfde eeuw moesten zij zich aan strenge voorschriften en regels houden. Er waren speciale regels voor bij de jacht, aan tafel en voor tijdens een gevecht. Verder werd er van hen verwacht dat ze zich netjes gedroegen. Wilde je een ridder blijven dan was het heel belangrijk dat je je aan de ridderregels hield.